Naar boven ↑

Annotatie

prof. mr. A.C. Hendriks
14 september 2021

Rechtspraak

Annotatie bij RTG Den Haag 10 augustus 2021, ECLI:NL:TGZRSGR:2021:117, GZR 2021-0219.

1. Mogen zorgaanbieders patiënten verplichten een mondkapje te dragen ter voorkoming van de verspreiding van het novel coronavirus (2019-nCoV) indien zij wensen te worden behandeld? Deze vraag dringt zich op naar aanleiding van de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG) te Den Haag van 10 augustus 2021 (GZR 2021-0219). Het RTG legt een waarschuwing op aan een huisarts voor de wijze waarop de huisarts had gereageerd op een patiënt die in strijd met de praktijkregels weigerde een mondkapje te dragen. Het RTG betitelt de wijze van bejegening door de huisarts als onprofessioneel, als het overschrijden van de grenzen van het professioneel handelen.

2. Al sinds het begin van de COVID-19-pandemie verplichten zorgaanbieders hun patiënten om een mondkapje te dragen indien zij in een zorginstelling wensen te worden behandeld. Ook zijn er veel zorgaanbieders die beperkingen stellen aan het aantal naasten dat een patiënt begeleidt of een opgenomen patiënt bezoekt. Dit alles om (mede)patiënten en medewerkers van instellingen te beschermen tegen het novel coronavirus. Aanvankelijk gebeurde dit op initiatief van de zorginstellingen zelf dan wel (in combinatie) met een noodverordening. Sinds 1 december 2020 bestaat daartoe een formeel wettelijke verplichting, opgenomen in de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm), onderdeel van de Wet publieke gezondheid (Wpg). Deze wet spreekt overigens niet over een mondkapjesplicht, maar van een verplichting om ‘persoonlijke beschermingsmiddelen’ te dragen of vast te houden. Dit zijn voorzorgsmiddelen om niet alleen de eigen gezondheid, maar ook die van anderen te beschermen. Een mondkapje wordt tot deze middelen gerekend.

3. (Rechts)personen die de voorschriften van de Twm niet naleven, waaronder de plicht om een mondkapje te dragen, kunnen een bestuurlijke boete of een (strafrechtelijke) strafsanctie opgelegd krijgen. Dat was onder de noodverordeningen niet anders, al bestonden er twijfels over het democratische gehalte van deze buiten het parlement en gemeenteraad om opgestelde eisen. Dergelijk boetes en sancties kunnen niet alleen worden opgelegd aan individuen, maar ook bijvoorbeeld aan een zorgaanbieder (art. 58o Wpg). In plaats van een strafsanctie kan worden overgegaan tot het opleggen van hechtenis of soortgelijke maatregelen. Een strafrechtelijke ‘coronaboete’ kan voorts gevolgen hebben voor de uitkomst van een VOG-beoordeling. Daarbij maakt het niet uit of de betrokkene geen mondkapje draagt omdat hij daar geen vertrouwen in heeft, of omdat hij niet bereid is de gezondheid van anderen te beschermen.

Wie de bestuurlijke boete of strafrechtelijke maatregel krijgt bij overtreding van de regels van de Twm is afhankelijk van de formulering van de norm. Zo geldt de plicht om persoonlijke beschermingsmiddelen te dragen of andere maatregelen te nemen soms voor het individu, maar in andere gevallen voor de aanbieders van goederen en diensten – waaronder zorgaanbieders. Deze laatste instanties kunnen bij overtreding van de normen zo nodig (ook) tijdelijk worden gesloten.

4. Voordat ik op de inhoud van de zaak inga is het van belang te weten dat veel patiënten lange tijd niet naar de huisarts wilden gaan. Zij waren te bevreesd om bij de huisarts het novel coronavirus op te lopen. Huisartsen speelden – en spelen – daarop in door meer gebruik te maken van telefonische consulten of andere vormen van consulten op afstand, waaronder gesprekken via beeldverbinding.

5. Dan de inhoud van de uitspraak van het RTG Den Haag van 10 augustus 2021. In deze zaak gaat het om een klacht van een patiënt (‘klager’) tegen zijn huisarts (‘beklaagde’). Klager had samen met zijn vrouw de huisarts bezocht. Tegen de praktijkregels in weigerde klager, anders dan zijn vrouw, een mondkapje te dragen. Hij weigerde eveneens een mondkapje op te zetten, zoals die door de praktijk aan patiënten worden verstrekt. Toen klager op zijn handelwijze door de huisarts werd aangesproken, volhardde hij in zijn weigering. Een mondkapje zou volgens hem schijnveiligheid geven en er zou pas enkele dagen later een wettelijke plicht tot het dragen van een mondkapje gelden. Kennelijk was de patiënt evenmin voornemens een mondkapje te dragen ter bescherming van anderen. Daarop ontstond een dusdanig sfeer, dat de huisarts klager verzocht de praktijk te verlaten en de behandelrelatie met klager beëindigde. Blijkens de uitspraak van het RTG heeft de huisarts voorts nagelaten te onderzoeken of er sprake was van een urgente situatie bij klager. Bij een patiënt die samen met zijn echtgenote een afspraak bij de huisarts heeft en bij het maken van die afspraken niet heeft gemeld, en door de assistent evenmin is geconstateerd, dat sprake is van spoed, is dit een wat obligate constatering.

6. Alvorens in te gaan op de door het RTG opgelegde maatregel van een waarschuwing, eerst het volgende. Het valt op dat het RTG geen aandacht besteedt aan de (wettelijke) context waarbinnen het geschil tussen klager en de huisarts zich afspeelt. (Ook) in november 2020 was het slechts een deel van de patiënten dat bereid was voor een consult naar de huisarts te gaan. Als men dat al deed was er vaak een ‘goede’ reden waarom de hulpvraag niet telefonisch of anderszins op afstand kon worden afgehandeld. Uit de casus die aan de uitspraak ten grondslag ligt, wordt niet duidelijk waarom klager kwam. Over deze reden tast de lezer wat in het duister, waaronder het eventuele spoedkarakter.

Tegelijkertijd was (en is) het bezoeken van een huisartsenpraktijk – of andere zorginstelling – niet vrij van gezondheidsrisico’s. (Mede)patiënten en medewerkers van de praktijk moesten maximaal tegen het novel coronavirus worden beschermd; aldus ook de Twm. Pas vanaf januari 2021 werd een begin gemaakt met het vaccineren van mensen tegen COVID-19. In november 2020 was er bovendien sprake van een grote werkdruk voor zorgverleners en moesten allerlei praktijken noodzakelijke zorg blijven bieden met een tekort aan medewerkers. Dat het dragen van een mondkapje verplicht was, was daarom ingegeven om volksgezondheidsmaatregelen én de continuïteit van zorg te waarborgen. Dit blijkt ook uit de omstandigheid dat zorgaanbieders die geen passende maatregelen nemen, waaronder het wijzen van patiënten op de verplichting een mondkapje te dragen, in aanmerking komen voor een sanctie. Het niet dragen van een mondkapje vormt aldus een miskenning van de volksgezondheidsbelangen én de noodsituatie van huisartsenpraktijken en dwingt de huisarts zich in te laten met vragen die hij via praktijkregels heeft geprobeerd te voorkomen. Anders gezegd, een weinig sympathieke daad van een patiënt die vooraf niet had aangegeven dat hij om welke redenen dan ook geen mondkapje kon dragen.

7. Het valt op dat het RTG deze (wettelijke) context niet betrekt in zijn oordeel en evenmin iets zegt over de reden waarom het conflict ontstond: het tegen de praktijkregels in niet dragen van een mondkapje. Weliswaar overweegt het RTG dat de huisarts klager niet opnieuw naar zijn beweegredenen hoefde te vragen om geen mondkapje te willen dragen, maar dat de emotionele reactie (r.o. 5.3) van de huisarts op de handelwijze van de patiënt niet professioneel was. Naast het verzoek aan klager om de praktijk te verlaten en het besluit de behandelrelatie te beëindigen, had de huisarts de politie gebeld en had hij zich tijdens het daarop volgende spreekuurcontact met de echtgenote van klager negatief uitgelaten over klager. Terzijde: wel bijzonder dat de echtgenote het hele gebeuren zonder toestemming van de huisarts heeft opgenomen. Duidt dit op een voornemen de boel te laten escaleren?

8. In het tuchtrecht gaat het om de persoonlijke verwijtbaarheid van het handelen (of nalaten) van een beroepsbeoefenaar. Het RTG betitelt de handelwijze van de beklaagde huisarts terecht als onprofessioneel. Het is daarbij jammer dat het RTG de context niet bij de beoordeling betrekt, waaronder het weinig sympathieke gedrag van de patiënt. Het opleggen van een mondkapjesplicht is namelijk toegestaan. Sterker, in sommige omstandigheden is dit een plicht. Een huisarts die niet ingrijpt bij een patiënt die weigert een mondkapje te dragen, handelt evenzeer onprofessioneel en in strijd met praktijkregels en wet. Deze huisarts laat aldus na zijn medepatiënten en medewerkers te beschermen, hetgeen eveneens reden tot klagen is. Bovendien riskeert hij of zijn praktijk aldus een maatregel. Het lijkt me van belang dergelijke feiten en omstandigheden te benoemen bij de beoordeling van een tuchtklacht en de redenen waarom het conflict ontstond. Een huisarts die niets doet, doet het evenmin goed. Maar tegelijkertijd geldt altijd voor een beroepsbeoefenaar: reageer professioneel.

Nu had de beklaagde huisarts ervoor gekozen om niet te verschijnen op zitting; daardoor ontnam hij zichzelf de mogelijkheid zijn handelen nader toe te lichten. Een patiënt die zich niet houdt aan de praktijkregels verzoeken de praktijk te verlaten acht ik verdedigbaar; het bellen van de politie, het beëindigen van de behandelrelatie naar aanleiding van dit ene incident en het negatief spreken over een patiënt met zijn echtgenote gaat inderdaad te ver. Wellicht dat het RTG omwille van deze botsende belangen heeft gekozen voor het opleggen van de minst zware maatregel: een waarschuwing. Gelet op het beschreven feitencomplex lijkt me deze maatregel ook een goed verdedigbare uitkomst van het geschil tussen klager en de huisarts, die beiden deels onjuist hebben gehandeld. Ook voor de beroepsgroep bevat deze uitspraak wijze lessen: reageer op incidenten, maar blijf professioneel. Het is bovenal te hopen dat huisarts én klager hebben geleerd van dit voorval. Ik voeg daaraan toe te hopen dat klager en zijn vrouw voortaan ook de beleefdheid kunnen opbrengen om vooraf te vragen of ze een gesprek mogen opnemen. Een huisarts moet erop kunnen vertrouwen dat zijn patiënten deze beleefdheidsnorm in acht nemen.