Naar boven ↑

Annotatie

mr. C.W.M. Verberne en F.W.H. Weelen
3 februari 2020

Rechtspraak

Rechtbank Rotterdam verwerpt beroep van de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) tegen het verlenen van een vergunning door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) voor de fusie van twee Brabantse ziekenhuizen.

1. Inleiding

Op 30 september 2013 heeft de ACM een vergunning verleend voor de fusie van het Roosendaalse Ziekenhuis Stichting RK Ziekenhuis Sint Franciscus en het te Bergen op Zoom gevestigde ziekenhuis Stichting Lievensberg Ziekenhuis. De NPCF had beroep ingesteld tegen het besluit van de ACM. De Rechtbank Rotterdam heeft dat beroep op 9 april 2015 afgewezen.

Eerst wordt ingegaan op de procedure die aan het verlenen van de vergunning voorafging, daarna wordt de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam toegelicht.

2. De fusie en de vergunning van de ACM

Omdat door de voorgenomen fusie van de twee ziekenhuizen de keuzemogelijkheden van de patiënten in de regio werden beperkt en een sterke positie in West-Brabant werd ingenomen, moest het vergunningentraject voor de ACM worden bewandeld. De fuserende ziekenhuizen waren elkaars grootste concurrenten en het meest voor de hand liggende alternatief voor de patiënten. In het nader onderzoek tijdens het vergunningentraject kwam naar voren dat er echter ook een grote concurrentie uitging van het Amphia ziekenhuis te Breda en daarnaast nog van enkele Belgische ziekenhuizen. De ACM volgt de mening van de zorgverzekeraars, dat zij ertoe in staat zullen zijn om ook na de fusie een zo goed mogelijke prijs/kwaliteitsverhouding van de zorg voor de patiënten te bedingen. De zorgverzekeraars achten zich voldoende in staat om het fusieziekenhuis te disciplineren en goede afspraken te kunnen maken. Voorts zagen de zorgverzekeraars door de fusie ook een grotere mogelijkheid om het Amphia ziekenhuis te disciplineren.

Daarbij kwam nog dat de ACM het aannemelijk achtte dat, indien de fusie niet doorging, complexe acute zorg, geboortezorg en oncologie niet langer konden worden aangeboden door de twee ziekenhuizen, gelet op de steeds strenger wordende kwaliteitseisen, waaraan de ziekenhuizen ieder apart niet zouden kunnen voldoen. Door de fusie zou deze zorg kunnen worden behouden.

De NPCF achtte het niet waarschijnlijk dat de zorgverzekeraars in staat zouden zijn om patiënten te dwingen om naar andere ziekenhuizen te gaan, daar zorgverzekeraars ook bevreesd zouden zijn voor reputatieschade. Voorts heeft de NPCF ook ingebracht dat een fusie te vergaand was en niet noodzakelijk. De ACM heeft, onder andere door verwijzing naar de inbreng van de zorgverzekeraars, dat argument van de NPCF niet overgenomen en de vergunning verleend.

3. De procedure bij de Rechtbank Rotterdam

De NPCF heeft beroep tegen de vergunning ingesteld bij de Rechtbank te Rotterdam. Het gefuseerde ziekenhuis heeft aangevoerd dat de NPCF geen belanghebbende is zodat het haar niet vrijstond beroep in te stellen. In de Mededingingswet is opgenomen dat een consumentenorganisatie geacht wordt belanghebbende te zijn, waarbij een consumentenorganisatie is omschreven als een stichting of een vereniging die krachtens de statuten tot taak heeft het behartigen van de collectieve belangen van consumenten. De rechtbank overweegt dat patiënten zijn aan te merken als consumenten zodat een patiëntenorganisatie gelijkgesteld wordt aan een consumentenorganisatie en een belanghebbende is.

De rechtbank oordeelt echter dat, gelet op de statutaire doelomschrijving van de NPCF, de NPCF niet de collectieve belangen behartigt van patiënten en niet als consumentenorganisatie kan worden aangemerkt. De NPCF heeft als doelstelling het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van patiënten-consumentenorganisaties. Dat omvat niet het behartigen van de collectieve belangen van patiënten als zodanig. Het ledenbestand van de NPCF bestaat uit landelijke of regionale patiëntenorganisaties. Nadrukkelijk is overwogen dat de patiëntenorganisatie Zorgbelang Brabant, lid van Zorgbelang Nederland, die op haar beurt weer lid is van de NPCF, zich in de vergunningsprocedure een voorstander van de fusie had getoond. Die patiëntenorganisatie heeft ook geen beroep ingesteld tegen de verleende vergunning. Voorts heeft de NPCF niet aannemelijk gemaakt dat haar leden dan wel (een groep van) individuele patiënten aan de NPCF de wens hadden geuit om de beroepsprocedure in gang te zetten.

Nu de NPCF niet aangemerkt kan worden als een consumentenorganisatie in de zin van de wet wordt de NPCF niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde beroep.

4. Conclusie

Wil een patiëntenorganisatie gelijkgesteld kunnen worden aan een consumentenorganisatie die als belanghebbende kan ageren tegen besluiten van de ACM,  dan dient in de statuten expliciet als doel te zijn opgenomen het behartigen van de collectieve belangen van patiënten. In dit geval heeft de rechtbank terecht de hand gehouden aan de noodzakelijke statutaire doelomschrijving.

mr. F.W.H. Weelen m.m.v. mr. C.W.M. Verberne