Naar boven ↑

Annotatie

mr. M.A. van Lopik
8 juni 2021

Rechtspraak

Nederlandse rechter bevoegd bij grensoverschrijdende geneeskundige behandelingsovereenkomst aan een Nederlandse patiƫnt.

Kern van de uitspraak

Deze uitspraak ziet op de vraag of en in welke gevallen de Nederlandse rechtbank bevoegd is te oordelen waar het gaat om een door een Nederlandse patiënte aanhangig gemaakte procedure jegens een in het buitenland gevestigde zorgverlener en/of een in het buitenland gevestigde zorginstelling. Een Nederlandse vrouw is van mening dat haar in België gevestigde behandelend arts alsmede de Belgische (cosmetica-)kliniek waar desbetreffende arts werkzaam is, toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de geneeskundige behandelovereenkomst. De vrouw in kwestie stelt beiden aansprakelijk voor de door haar geleden schade als gevolg van de cosmetische behandeling en daagt hen voor de Nederlandse rechter. De kliniek en behandelend arts werpen gezamenlijk een incident op: ze vorderen dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de hoofdzaak kennis te nemen, omdat enkel de Belgische rechter volgens hen bevoegd zou zijn om over het geschil te oordelen. De vordering in incident van de Belgische kliniek en hoofdbehandelaar is afgewezen.[1]

Inleiding

Een cosmetische ingreep combineren met een reisje naar het buitenland lijkt steeds populairder te worden. De voordelen om bijvoorbeeld een borstvergroting, liposuctie of neuscorrectie in het buitenland te laten doen, zitten vaak in de (veel) lagere tarieven en kortere wachttijden.[2] Bovendien worden dergelijke ingrepen steeds vaker aangeboden als ‘package-deal’, oftewel een behandeling inclusief een ‘all-inclusive’ hotel voor een week.[3] Veel gekozen bestemmingen voor cosmetische vakanties onder Nederlanders zijn bijvoorbeeld Turkije, de Dominicaanse Republiek, Polen en België.[4]

Hoewel medisch-cosmetische ingrepen nooit risicovrij zijn, waarschuwde de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) echter onlangs expliciet voor de risico’s van medisch toerisme. De risico’s van een cosmetische behandeling in het buitenland zitten er bijvoorbeeld in dat een consument lastig kan controleren of een arts gekwalificeerd is en of de gebruikte medische hulpmiddelen in orde zijn. Bovendien is het niet altijd mogelijk dat acute nazorg wordt verleend wanneer een patiënt dat behoeft na thuiskomst in zijn of haar eigen land en laat de kwaliteit van nazorg überhaupt vaak te wensen over.[5] Plastisch chirurgen constateren een toename van het aantal patiënten met complicaties, verminkingen of blijvend letsel als gevolg van in het buitenland (niet goed) uitgevoerde cosmetische behandelingen, zelfs in coronatijd.[6]

Zodra de behandeling niet naar wens is uitgevoerd, kunnen patiënten bovendien voor een juridische uitdaging komen te staan: het aansprakelijk stellen van een buitenlandse arts of kliniek en/of het verhalen van schade via een gerechtelijke procedure. Bij welke rechtbank en in welk land ben je in het geval van de procedurele weg aan het goede adres? Een Nederlandse vrouw die om cosmetische redenen een borstvergroting heeft laten doen bij een Belgische kliniek, liep tegen deze juridische kwestie aan. Drie jaar na de cosmetische behandeling kreeg de vrouw pijnklachten, maar vond geen gehoor bij de Belgische kliniek. Eenmaal onder behandeling in een Nederlands ziekenhuis voor haar pijnklachten, kreeg de vrouw te horen dat de prothese van de rechterborst kapot was en moest worden vervangen door een nieuwe prothese. De vrouw stelt de Belgische kliniek en de behandelend arts daarop aansprakelijk voor de door haar geleden schade en daagt beiden voor de Nederlandse rechter.[7] De kliniek en behandelend arts werpen gezamenlijk een incident op: ze vorderen dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de hoofdzaak kennis te nemen, omdat enkel de Belgische rechter volgens hen bevoegd zou zijn om over het geschil te oordelen.[8]

Alvorens uitgebreider in te gaan op de relevante feiten in deze zaak alsmede het oordeel van de rechtbank, wordt hierna het wettelijk kader aan de hand waarvan de rechtbank diens rechtsmacht in deze uitspraak toetst, uiteengezet. Deze noot wordt tot slot afgesloten met een beschouwing.

Het wettelijk kader

Geschillen tussen een Nederlandse ingezetene en een in het buitenland woonachtige persoon of gevestigd bedrijf kunnen niet in alle gevallen door een Nederlandse rechter worden beslecht. In geval van aanhangig gemaakte procedures waarbij partijen wel binnen Europa maar niet in hetzelfde land woonachtig dan wel gevestigd zijn, toetst een Nederlandse rechter diens bevoegdheid uiteindelijk aan de Brussel I-bis-Verordening[9] (hierna de ‘Verordening.’).[10]

Binnen het toepassingsbereik van de Verordening vallen burgerlijke en handelszaken die een grensoverschrijdend element behelzen. Erbuiten vallen – kort gezegd – onder meer fiscale zaken, administratiefrechtelijke zaken, faillissementen, sociale zekerheid, arbitrage en zaken gerelateerd aan het huwelijks- en vermogensrecht.[11]

Vanuit de Verordening geldt het uitgangspunt dat daar waar gedaagden woonachtig ofwel gevestigd zijn de rechter bevoegd is (oftewel en ongenuanceerd: ‘wie eist, die reist’).[12] In gevallen van geschillen ten aanzien van verzekerings-, consumenten- en arbeidsovereenkomsten geldt volgens de gedachtegang van de Verordening echter dat de ‘zwakke partij’ beschermd dient te worden door bijzondere bevoegdheidsregels die gunstiger zijn voor de belangen van de verzekeringsnemer, consument of werknemer; het moeten afreizen naar een exclusief bevoegd buitenlands gerecht wordt als onredelijk bezwarend voor de zwakkere rechtspartij gezien.[13] In Afdeling 2 tot en met 7 van hoofdstuk I van de Verordening staan deze uitzonderingsgevallen alsmede bijzondere bevoegdheidsregels (voor o.a. verbintenissen uit overeenkomst) beschreven aan de hand waarvan gedaagden voor het gerecht van een andere lidstaat (dan hun eigen woonplaats of vestiging) kunnen worden geroepen.

Onderhavige uitspraak beperkt zich tot het uitzonderingsgeval van een consumentenovereenkomst.[14] Vraag die vervolgens rijst, is of voldaan is aan de volgende voorwaarden om te kunnen spreken van een consumentenovereenkomst in de zin van artikel 17 lid 1 sub c van de Verordening:

1. Er is sprake van een overeenkomst.

2. De overeenkomst is tot stand gekomen tussen een consument en een professionele wederpartij, en

3. De professionele wederpartij moet commerciële of beroepsactiviteiten ontplooien in de lidstaat waar de consument woont of dergelijke activiteiten met ongeachte welke middelen richten op die lidstaat of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat, en de overeenkomst valt onder die activiteiten.

Indien de rechter oordeelt dat aan alle bovenstaande voorwaarden is voldaan, volgt vervolgens uit artikel 18 lid 1 van de Verordening dat de consument (ook) gerechtigd is om een rechtsvordering in te stellen voor het gerecht alwaar desbetreffende consument woonachtig is.

Feitenopsomming

Eiseres in de hoofdzaak, een in Nederland woonachtige vrouw, wendde zich in juni 2016 tot een in België gevestigde cosmetica-kliniek voor een borstvergroting. Voor de behandeling heeft de vrouw in de kliniek een formulier ondertekend waarop stond ‘verklaring geïnformeerde toestemming’. De behandelend arts had haar voor het formulier te woord gestaan. Ongeveer drie jaar later ontstaan bij de vrouw pijnklachten, kon de vrouw hiervoor niet bij de kliniek en de arts terecht en bleek dat één van haar protheses kapot was en moest worden vervangen.[15]

De vrouw stelt via een procedure bij de Nederlandse rechtbank primair de Belgische (cosmetica-)kliniek en subsidiair haar behandelend arts (werkzaam bij de kliniek) aansprakelijk voor de geleden en nog te lijden schade omdat beiden volgens haar toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. De vrouw stelt dat de kliniek en de arts de zorgplicht die op hen rust, hadden geschonden.[16]

De kliniek en de arts stellen door middel van een incidentele vordering dat enkel de Belgische rechtbank bevoegd is om over deze zaak te oordelen. Volgens de kliniek en de arts zou ter toetsing van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter een extra criterium gelden waaraan getoetst zou moeten worden of sprake is van een consumentenovereenkomst. Zo zou volgens hen moeten worden gekeken of de medische behandelingsovereenkomst kwalificeert als een ‘dienst’ onder de Dienstenrichtlijn 2006/123/EG (hierna: de Dienstenrichtlijn), omdat gezondheidszorg in die Dienstenrichtlijn is uitgesloten. De kliniek en de arts stellen dat de medische behandelingsovereenkomst niet als een consumentenovereenkomst kwalificeert maar als een dienst en dat de Belgische rechter daarom alleen bevoegd is om over het geschil te oordelen.[17]

De vrouw in kwestie stelt daarentegen dat de medische behandelingsovereenkomst als een consumentenovereenkomst aangemerkt dient te worden. De bijzondere bevoegdheid van de Nederlandse rechter volgt volgens de vrouw dan ook uit artikel 17 in combinatie met artikel 18 van de Verordening.[18]

Oordeel rechtbank

Gelet op het feit dat niet alle partijen woonachtig of gevestigd zijn in Nederland, stelt de rechter voorop dat diens bevoegdheid om al dan niet het geschil te mogen beslechten, moet worden getoetst aan de hand van de Verordening. Volgens de rechter staat buiten kijf dat in dit geval sprake is van burgerlijke en handelszaken. De rechter acht de Verordening van toepassing op de rechtsverhouding van partijen.[19]

Vervolgens oordeelt de rechter dat sprake is van een consumentenovereenkomst omdat aan alle voorwaarden onder artikel 17 van de Verordening is voldaan. De rechter motiveert het door als volgt langs alle voorwaarden te lopen:

1. Er is sprake van een overeenkomst; uit het formulier ‘verklaring geïnformeerde toestemming’ volgt dat er een overeenkomst is gesloten. Het staat hoe dan ook vast, aldus de rechtbank, dat ofwel met de kliniek ofwel met de behandelend arts een overeenkomst tot stand is gekomen.[20]

2. De overeenkomst is tot stand gekomen tussen een consument en een professionele wederpartij: de kliniek en behandelend arts handelen immers bedrijfs- of beroepsmatig, en de vrouw in kwestie niet.[21]

3. De kliniek en behandelend arts richten hun activiteiten (ook) op Nederland: naar het oordeel van de rechtbank ontplooit de kliniek en de behandelend arts geen commerciële of beroepsactiviteiten in Nederland. Wel neemt de rechtbank aan dat de kliniek en behandelend arts hun activiteiten op Nederland richten. Voor de rechtbank waren de volgende argumenten van de vrouw in kwestie voor dit oordeel relevant:

a. De kliniek (die relatief dicht bij de Nederlandse grens is gevestigd) is via internet te vinden op de Nederlandse website ‘welnesskliniek.nl’.

b. De website bevat recensies van klanten, waarbij de kleur van de vlag van het land waar de klant vandaan komt, wordt weergegeven.

c. Er staan diverse recensies van Nederlandse klanten op de website van de kliniek.

d. De kliniek vermeldt op haar website hoe de kliniek per auto, trein en vliegtuig vanuit Nederland bereikt kan worden; en

e. De overeenkomst die met de vrouw in kwestie is gesloten, valt onder de activiteiten van de kliniek en behandelend arts.[22]

De rechtbank volgt de kliniek niet in haar stelling dat de geneeskundige behandelingsovereenkomst niet als consumentenovereenkomst kwalificeert omdat voor het beoordelen van de vraag of er sprake is van een consumentenovereenkomst in de zin van de Verordening ook nog getoetst moet worden aan de Dienstenrichtlijn. Volgens de rechter bevat de Verordening niet meer voorwaarden dan aan bod zijn gekomen en wordt ook in de literatuur en rechtspraak aangenomen dat een geneeskundige behandelingsovereenkomst kan worden aangemerkt als een consumentenovereenkomst.

Al met al concludeert de rechtbank op basis van het bovenstaande dat de geneeskundige behandeling als een consumentenovereenkomst kwalificeert. Dat de Nederlandse rechtbank bevoegd is om over onderhavig geschil te oordelen volgt vervolgens uit artikel 18 lid 1 van de Verordening, aldus de rechtbank. Immers, op grond van deze bepaling is de consument gerechtigd om een procedure aanhangig te maken voor een rechtbank van diens woonplaats. In dit geval is de consument een vrouw die in Nederland woont, dus zijn partijen aan het juiste adres voor de hoofdzaak.

De incidentele vordering(en) van de kliniek en de arts worden afgewezen.

Beschouwing

In deze annotatie wordt getracht antwoord te geven op de vraag of en zo ja in welke gevallen de Nederlandse rechtbank bevoegd is te oordelen waar het gaat om een door een Nederlandse patiënte aanhangig gemaakte procedure jegens een in het buitenland gevestigde zorgverlener en/of een in het buitenland gevestigde zorginstelling. De kern van het antwoord op deze vraag draait in deze zaak om artikel 17 lid 1 sub c van de Verordening:

‘(…) in alle andere gevallen, de overeenkomst is gesloten met een persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op die lidstaat, of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat, en de overeenkomst onder die activiteiten valt.’

Het eerste zinsdeel van sub c is overduidelijk niet van toepassing in onderhavige zaak: de betreffende cosmetica-kliniek en de behandelend arts ontplooien immers geen activiteiten in Nederland (alwaar de vrouw in kwestie woont). Het is daarom opmerkelijk dat de rechter in zijn uitspraak verwijst naar de zaak van rechtbank Midden-Nederland 7 augustus 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:3251; daar ontplooide een Belgische kliniek wél haar commerciële of beroepsactiviteiten in Nederland. Er werden daar dus (en in tegenstelling tot de onderhavige zaak) activiteiten ontplooid in de lidstaat waar de consument woonachtig was alsook in de lidstaat waar de kliniek was gevestigd.[23]

Eveneens is het merkwaardig te noemen dat de rechter in diens motivering verwijst naar literatuur waaruit zou blijken dat een geneeskundige behandelingsovereenkomst aangemerkt moet worden als een consumentenovereenkomst. Vraag die hier immers centraal staat is niet of een geneeskundige behandelingsovereenkomst per definitie als een consumentenovereenkomst kwalificeert, maar of voldaan is aan de voorwaarden van artikel 17 lid 1 van de Verordening om te bepalen of in dit specifieke geval een beroep kan worden gedaan op de bijzondere bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Uiteindelijk komt de rechter overigens wel tot het mijns inziens juiste oordeel.

Het zwaartepunt van de motivering in deze zaak had mijns inziens moeten rusten op de vraag of de cosmetica-kliniek haar beroepsactiviteiten mede richt op Nederland. Het antwoord op de vraag of een activiteit ‘gericht is op’ de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, is het onderwerp van een hele rits jurisprudentie, waarvan het arrest Hotel Alpenhof/Pammer (ECLI:EU:C:2010:740) toonaangevend is. In dat arrest geeft het Europese Hof van Justitie een aantal specifieke gezichtspunten om te beoordelen of (commerciële of) beroepsactiviteiten gericht zijn op een bepaalde lidstaat.[24]

Interessant genoeg wordt deze uitspraak geheel niet genoemd in de onderhavige uitspraak, terwijl verweerster in deze incidentele vordering hier duidelijk wel naar heeft gekeken, want door verweerster opgevoerde gezichtspunten komen goed overeen met een aantal van de gezichtspunten uit het arrest Hotel Alpenhof/Pammer:[25]

1. dat de kliniek, die gevestigd is relatief dicht bij de Nederlandse grens, op internet te vinden is via de Nederlandse website wellnesskliniek.nl (Alpenhof/Pammer: het topleveldomain is NL);

2. dat de website recensies van klanten bevat met daarbij vermeld de kleur van de vlag van het land (Alpenhof/Pammer: getuigenissen van internationale, Nederlandse clientèle) waar de klant vandaan komt.

3. dat de kliniek op haar website vermeldt hoe de kliniek per auto, trein en vliegtuig vanuit Nederland bereikt kan worden (Alpenhof/ Pammer: routebeschrijvingen vanuit één of meerdere andere lidstaten naar de plaats waar de dienst wordt verricht).[26]

Tot slot lijkt niet ter sprake te zijn geweest of er een forumkeuzebeding is afgesproken. Dat is opmerkelijk, want het is gangbaar voor professionele dienstenverleners om een forumkeuzebeding af te spreken om zichzelf het ‘thuisvoordeel’ te geven bij een geschil, en een dergelijk beding lijkt ten tijde van het schrijven van deze noot wel een onderdeel te zijn van de verkoopwaarden van de kliniek.[27] Op zich hadden partijen dit mogen afspreken (zie art. 25 van Brussel Ibis Vo).

Het is echter de vraag of dit een verschil had gemaakt gelet op Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Daarin staat dat bedingen die ‘het indienen van een beroep of het instellen van een rechtsvordering door de consument te beletten of te belemmeren, met name door de consument te verplichten zich uitsluitend tot een niet onder een wettelijke regeling ressorterend scheidsgerecht te wenden, door de bewijsmiddelen waarop de consument een beroep kan doen op ongeoorloofde wijze te beperken of hem een bewijslast op te leggen die volgens het geldende recht normaliter op een andere partij bij de overeenkomst rust’ oneerlijk kunnen zijn. Het Hof van Justitie heeft in zijn Oceano-uitspraak bepaald dat forumkeuzebedingen waarin de plaats van vestiging van de verkoper exclusief wordt aangewezen oneerlijk zijn én dat de nationale rechter ambtshalve moet toetsen of dergelijke oneerlijke bedingen zijn afgesproken (en daar de door de lidstaat bepaalde gevolgen aan moet verbinden).[28]

Conclusie

Al met al is de uitspraak niet verrassend, maar is de uitspraak mijns inziens gebrekkig, althans wat summier gemotiveerd. Vraag is nog wel in hoeverre het wenselijk is dat de Nederlandse rechter bevoegd is om dit geschil te beslechten. Mocht blijken dat het toepasselijke recht voor deze zaak Belgisch recht betreft, dan kun je je natuurlijk afvragen of het handig is om een Nederlandse rechter recht te laten spreken over aangelegenheden die naar Belgisch recht dienen te worden uitgelegd.

mr. M.A. van Lopik


[1] Voor een uitgebreide samenvatting van deze uitspraak, zie: GZR 2021-0049.

[2] Zie: https://zorgkrant.nl/ziekenhuizen/13404-nvpc-maakt-zich-zorgen-over-toename-aantal-cosmetische-ingrepen-in-buitenland

[3] Zie: https://www.ad.nl/gezond/nederlandse-artsen-waarschuwen-voor-complicaties-na-mooimaakvakantie~a47fcbda/

[4] Zie: https://zorgkrant.nl/ziekenhuizen/13404-nvpc-maakt-zich-zorgen-over-toename-aantal-cosmetische-ingrepen-in-buitenland

[5] Zie: https://www.medischcontact.nl/nieuws/laatste-nieuws/nieuwsartikel/groeiend-aantal-complicaties-na-plastische-chirurgie-in-buitenland-.htm

[6] Zie: https://www.ad.nl/gezond/nederlandse-artsen-waarschuwen-voor-complicaties-na-mooimaakvakantie~a47fcbda/

[7] Rb. Limburg 3 februari 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:1058, r.o. 2.2-2.4.

[8] Rb. Limburg 3 februari 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:1058, r.o. 3.2.

[9] Verordening nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende (onder meer) de rechterlijke bevoegdheid van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, laatstelijk gewijzigd op 26 november 2014, PbEU 2015, L54 (verder aangeduid als de Brussel I-bis-Verordening).

[10] Wanneer een verweerder woonachtig is in een niet-EU-lidstaat, wordt de bevoegdheid van de Nederlandse rechter getoetst aan de hand van art. 1-14 Rv.

[11] Art. 1 lid 1 en lid 2 van de Verordening.

[12] Art. 4 lid 1 van de Verordening.

[13] Overweging 18 van de Verordening.

[14] Afdeling 4 van de Verordening.

[15] Rb. Limburg 3 februari 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:1058, r.o. 2.2-2.4.

[16] Rb. Limburg 3 februari 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:1058, r.o. 3.1.

[17] Rb. Limburg 3 februari 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:1058, r.o. 3.2 en 3.14.

[18] Rb. Limburg 3 februari 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:1058, r.o. 3.9.

[19] Rb. Limburg 3 februari 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:1058, r.o. 3.5 en 3.6.

[20] Rb. Limburg 3 februari 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:1058, r.o. 3.11.

[21] Rb. Limburg 3 februari 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:1058, r.o. 3.12.

[22] Rb. Limburg 3 februari 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:1058, r.o. 3.13.

[23] Rb. Midden-Nederland 7 augustus 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:3251, r.o. 4.2.

[24] HvJ EU 7 december 2010, nr. C-585/08, nr. C-144/09, ECLI:EU:C:2010:740, r.o. 80-84.

[25] Rb. Limburg 3 februari 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:1058, r.o. 3.13.

[26] Opvallend genoeg zijn deze gezichtspunten ten tijde van schrijven van deze noot niet meer zichtbaar op de website van de gedaagde kliniek.

[27] Zie: https://www.wellnesskliniek.nl/nl/verkoopsvoorwaarden

[28] Arrest van het Hof van Justitie EU 27 juni 2000. Océano Grupo Editorial SA tegen Roció Murciano Quintero (C-240/98) en Salvat Editores SA tegen José M. Sánchez Alcón Prades (C-241/98), José Luis Copano Badillo (C-242/98), Mohammed Berroane (C-243/98) en Emilio Viñas Feliú (C-244/98). Verzoek om een prejudiciële beslissing: Juzgado de Primera Instancia nr. 35 de Barcelona, Spanje. Richtlijn 93/13/EEG – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Forumkeuzebeding – Bevoegdheid van rechter om ambtshalve te toetsen, of dergelijk beding oneerlijk is. Gevoegde zaken C-240/98 tot C-244/98.