Naar boven ↑

Annotatie

mr. X.R. Ras
5 juli 2023

Rechtspraak

Afwijzing verzoek tot naleving van een uitspraak van de LCvV

Verzoek tot naleving van de uitspraak van de LCvV. De Ondernemingskamer wijst het verzoek af.

1. Inleiding

Het is de eerste keer sinds de invoering van de Wmcz 2018 dat een representatief te achten delegatie van vertegenwoordigers naar de LCvV stapt en vraagt om het instellen van een cliëntenraad.[1] Tevens is het de eerste keer sinds de inwerkingtreding van de wet dat een verzoek tot naleving van een uitspraak van de LCvV bij de Ondernemingskamer is neergelegd.

De LCvV oordeelde dat de instelling gehouden was om op zo kort mogelijke termijn voor de locatie een cliëntenraad in te stellen, alsook dat de instelling gehouden was een medezeggenschapsregeling op te stellen en die ter instemming aan de cliëntenraad voor te leggen. Ik sta in deze annotatie stil bij een aantal aspecten van deze uitspraak. Ik ga eerst in op de geschillenprocedure in de Wmcz 2018 (par. 2). Vervolgens sta ik kort stil bij het begrip ‘representatief te achten delegatie van cliënten en hun vertegenwoordigers’ (par. 3), de voorwaarden vanuit de Wmcz 2018 en jurisprudentie voor wat betreft het instellen en samenstellen van een cliëntenraad (par. 4). Ik sluit af met een conclusie (par. 5).

2. Geschillenprocedure Wmcz 2018: naleving uitspraak van vertrouwenscommissie

De Wmcz (1996) kende een dubbele nalevingsprocedure waarbij bepaalde geschillen konden worden voorgelegd aan de commissie van vertrouwenslieden en bepaalde geschillen aan de kantonrechter.[2] De Wmcz 2018 wijzigde dit: geschillen kunnen worden voorgelegd aan de commissie van vertrouwenslieden, waarbij beroep open staat bij de Ondernemingskamer. Dit was oorspronkelijk niet op deze wijze geregeld: het eerste wetsvoorstel bepaalde dat geschillen konden worden voorgelegd aan een commissie van vertrouwenslieden en dat er beroep openstond bij de kantonrechter. Hiervoor was gekozen omdat de procedure voor de kantonrechter geen verplichte procesvertegenwoordiging kent en daarmee de proceskosten beperkt blijven. Tegen de uitspraak van de kantonrechter stond vervolgens hoger beroep open bij het gerechtshof en cassatie bij de Hoge Raad.[3] Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel is dit gewijzigd via een amendement, met als achterliggende gedachte dat de Ondernemingskamer deze rol ook al vervult bij geschillen over de toepassing van het adviesrecht op basis van de Wet op de ondernemingsraden en bij de beoordeling van medezeggenschapsgeschillen op basis van de Wet medezeggenschap scholen en dat hierdoor substantieel tijd en geld bespaard kunnen worden.[4]

Wat het instellen van een commissie van vertrouwenslieden betreft, bepaalt artikel 14 lid 1 Wmcz 2018 dat de instelling in overeenstemming met de cliëntenraad een commissie van vertrouwenslieden dient in te stellen of dat er door één of meer cliëntenorganisaties en één of meer organisaties van instellingen een commissie van vertrouwenslieden kan worden ingesteld en aangewezen. De commissie van vertrouwenslieden heeft tot taak om te bemiddelen en zo nodig een uitspraak te doen.[5] De wet biedt dus de mogelijkheid om het geschil voor te leggen aan een eigen samengestelde commissie van vertrouwenslieden of aan de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden.[6] Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel zijn hier vragen over gesteld: ‘waarom koos de wetgever niet voor één landelijke commissie van vertrouwenslieden?’ Hierop heeft de minister aangegeven dat het in de praktijk op deze wijze (dus zowel met de mogelijkheid van het instellen van een eigen commissie van vertrouwenslieden als het kunnen voorleggen van het geschil aan de landelijke commissie van vertrouwenslieden) goed werkt en dat er geen signalen vanuit de praktijk zijn dat het niet goed werkt.[7] De procedure bij de commissie van vertrouwenslieden is niet in de Wmcz 2018 uitgewerkt: dit dient door partijen zelf gedaan te worden, bijvoorbeeld in de vorm van een reglement.[8]

De wet bepaalt dat tegen een uitspraak van de commissie van vertrouwenslieden binnen drie maanden in beroep kan worden gegaan bij de Ondernemingskamer.[9] De wederpartij wordt van het beroep in kennis gesteld, aldus artikel 14 lid 5 Wmcz 2018, en de Ondernemingskamer behandelt het verzoek met de meeste spoed.[10] Tegen een uitspraak van de Ondernemingskamer kan geen beroep in cassatie worden ingesteld.[11]

De cliëntenraad of een representatief te achten delegatie van cliënten of hun vertegenwoordigers kunnen de Ondernemingskamer verzoeken de instelling te bevelen de uitspraak van de vertrouwenscommissie na te leven. Hierbij geeft de wet twee voorwaarden: (1) de cliëntenraad/representatief te achten delegatie van cliënten of vertegenwoordigers moet aan de instelling voor het indienen van het verzoek schriftelijk hebben verzocht om te handelen overeenkomstig de uitspraak of beslissing van de commissie van vertrouwenslieden en (2) de cliëntenraad/representatief te achten delegatie van cliënten of vertegenwoordigers moet de instelling een redelijke termijn hebben gegeven om te handelen overeenkomstig de uitspraak.[12] Heeft de cliëntenraad niet voldaan aan deze twee voorwaarden, dan wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Tijdens de parlementaire behandeling is deze bepaling in de wet gewijzigd en is toegevoegd dat ook een representatief te achten delegatie van cliënten of hun vertegenwoordigers een dergelijk verzoek kunnen voorleggen.[13] In deze uitspraak is door stichting Nieuw Begin (hierna: de stichting) als zijnde een ‘representatief te achten delegatie van vertegenwoordigers van de cliënten’ een verzoek tot naleving gedaan bij de Ondernemingskamer. Zoals ik ook al in de inleiding aangaf: het is de eerste keer sinds de inwerkingtreding van de Wmcz 2018 dat een dergelijk verzoek gedaan wordt bij de Ondernemingskamer door een representatief te achten delegatie van vertegenwoordigers van de cliënten.

3. Representatief te achten delegatie van cliënten

In de uitspraak van de LCvV wordt ingegaan op de vraag of de stichting is aan te merken als ‘een representatief te achten delegatie van vertegenwoordigers van de cliënten van de instelling’. Dit is van belang omdat, zoals hiervoor is aangegeven, in het kader van artikel 14 lid 8 Wmcz 2018 enkel de cliëntenraad zelf, of een representatief te achten delegatie van cliënten of hun vertegenwoordigers schriftelijk kan verzoeken tot naleving van de uitspraak van de LCvV.

In mijn annotatie bij de uitspraak van de LCvV van 11 mei 2022 ga ik in op wat onder een ‘een representatief te achten delegatie van cliënten of hun vertegenwoordigers’ verstaan dient te worden. De LCvV heeft in de uitspraak 21-011 aangegeven dat zij geen vastomlijnd kader heeft om te beoordelen of de delegatie representatief is en dat dit afhangt van alle relevante feiten en omstandigheden van het voorgelegde geval.[14] Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel heeft de minister voor Medische Zorg ook aangegeven dat er geen vastomlijnd antwoord is te geven op de vraag wanneer een delegatie representatief is. De minister geeft aan dat dit afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waarbij het gaat om de vraag of er sprake is van een gerechtvaardigde klacht van een groep van cliënten wier belangen structureel niet behartigd worden. Hierbij geldt: hoe groter die groep is en hoe fundamenteler de klachten zijn van die groep, des te moeilijker het is te stellen dat de gemeenschappelijke belangen goed behartigd worden.[15]

De Ondernemingskamer gaat verder niet uitgebreid in op de vraag of de stichting als een representatief te achten delegatie moet worden beschouwd met betrekking tot het nalevingsverzoek. Wél wordt door de Ondernemingskamer aangegeven dat het argument van de stichting dat ‘omdat de LCvV hen als representatieve delegatie heeft aangemerkt, zij daarom deel uit zouden moeten maken van de cliëntenraad’ geen stand houdt. De Ondernemingskamer overweegt dat de LCvV of de stichting als representatief te achten delegatie is aan te merken, zich slechts richt op de ontvankelijkheid van het verzoek aan de LCvV en niet op de vraag of de individuele bestuursleden zouden moeten toetreden tot de cliëntenraad.

4. Het instellen van de cliëntenraad en het samenstellen van de cliëntenraad

In de uitspraak van de LCvV werd geoordeeld dat de instelling gehouden was om op zo kort mogelijke termijn voor de desbetreffende locatie een cliëntenraad in te stellen, maar dat zowel het initiatief voor het instellen van de cliëntenraad als de samenstelling van de cliëntenraad aan de instelling is. Het bij voorbaat opdragen aan de instelling tot het benoemen van de bestuursleden als leden van de in te stellen raad past hierbij niet. Het totstandkomingsproces vergt maatwerk, zo gaf de LCvV hierbij nog aan.[16]

In beroep heeft de stichting gesteld dat het handelen van de instelling na de uitspraak van de LCvV in strijd is met de letter en geest van de uitspraak. Gesteld is ook dat de instelling zonder overleg met de stichting een cliëntenraad heeft ingesteld, en dat de instelling daarmee niet heeft voldaan aan het vereiste maatwerk.

Wanneer een instelling een cliëntenraad dient in te stellen is bepaald in artikel 3 lid 1 Wmcz 2018. Daarnaast bepaalt artikel 3 lid 4 Wmcz 2018 dat wanneer een instelling die erop is ingericht cliënten langdurig te laten verblijven of die bij cliënten thuis zorg laat verlenen, meerdere locaties in stand houdt, deze instelling verplicht is om voor elk van die locaties een cliëntenraad in te stellen, tenzij een voor zo een locatie representatief te achten delegatie van cliënten of hun vertegenwoordigers heeft aangegeven hier geen behoefte aan te hebben of dit in redelijkheid voor één of meer van die locaties niet aangewezen is. Deze bepaling is opgenomen met als doel om de medezeggenschap dicht bij de cliënt te organiseren om zo de wensen en behoeften van cliënten goed naar voren te laten komen.[17] Wel was in het oorspronkelijke wetsvoorstel bepaald dat de instelling dit op verzoek van een representatief te achten delegatie van cliënten of hun vertegenwoordigers verplicht was, én als dit, gelet op de locaties waar de zorg wordt verleend, en gelet op de verschillende vormen van zorg die worden verleend of de verschillende cliëntgroepen waaraan de zorg wordt verleend, redelijkerwijs van haar kan worden verlangd (‘nee, tenzij’). Deze bepaling is via amendement gewijzigd, met als achterliggende gedachte dat lokale medezeggenschap de norm dient te zijn (‘ja, tenzij’).[18]

In casu had de stichting bij de instelling aangedrongen op het instellen van een cliëntenraad voor een locatie van de instelling, waar dertien cliënten langdurig verblijven. Hiertoe had de stichting aanvullend aan het verzoek intentieverklaringen van diverse ouders/vertegenwoordigers gevoegd. Daarnaast is in de uitspraak van de LCvV te lezen dat de instelling onder de Wmcz (1996) wel enkele cliëntenraden op regionaal niveau had ingesteld en een centrale cliëntenraad, maar dat deze cliëntenraden in de loop der tijd grotendeels hun werkzaamheden weer hadden beëindigd. Ook is in de uitspraak te lezen dat het aan de locaties wordt overgelaten of zij de Wmcz 2018 als (extra) richtlijn willen hanteren bij het organiseren van de medezeggenschap. Tevens wordt duidelijk dat eerder tussen partijen is gesproken over het instellen van een cliëntenraad voor deze locatie, en dat er consensus was over het afzien van een formele cliëntenraad. Wel was er op de locatie sprake van vele vormen van informele (mede)zeggenschap. De wet biedt deze ruimte en in de toelichting is ook te lezen dat het belangrijk is dat meer van ad hoc en informele vormen van medezeggenschap gebruik wordt gemaakt om bij te dragen aan het bereiken van de doelen van medezeggenschap, waarbij beide vormen in feite aanvullend op elkaar werken.[19] Hierbij speelt inspraak eveneens een rol: voor instellingen waar cliënten langdurig verblijven is de verplichting tot het regelen van inspraak opgenomen.[20] Vermeld dient hierbij nog te worden dat een motie was ingediend met als inhoud om afspraken te maken over de variëteit in medezeggenschap en over experimenteerruimte, met als doel om de effectiviteit van medezeggenschap in zorginstellingen te vergroten.[21] In reactie op deze motie heeft de minister aangegeven dat de wet een minimumregeling biedt met ruimte om aanvullende afspraken te maken en dat het aan partijen is om te beslissen of ze dat doen en zo ja, hoe ze dat doen.[22]

De LCvV oordeelde dat het eerder in consensus afzien van het instellen van een cliëntenraad niet betekent dat dit een status quo is.[23] Partijen kunnen hierop terugkomen – en dat is ook gebeurd. De vraag blijft wat de reden is voor het verzoek tot het instellen van een formele cliëntenraad. De uitspraak van de LCvV biedt hiertoe enige aanknopingspunten, daar onder andere wordt aangegeven dat de stichting verwacht dat een formele cliëntenraad meer gewicht in de schaal zal leggen.[24]

Dit brengt mij bij het tweede punt, namelijk de samenstelling van de cliëntenraad. Zowel in het verzoek bij de LCvV als in het nalevingsverzoek bij de Ondernemingskamer heeft de stichting geëist om de bestuursleden te benoemen respectievelijk toe te laten tot de cliëntenraad. De Ondernemingskamer geeft aan dat de LCvV juist het benoemen van de bestuurders van de stichting tot lid van de cliëntenraad heeft afgewezen. Het is dus niet zo dat de uitspraak van de LCvV alleen correct wordt nageleefd in het geval dat de bestuurders van de stichting tot leden van de cliëntenraad worden benoemd.

Wat de samenstelling van de cliëntenraad betreft, bepaalt artikel 3 lid 2 Wmcz 2018 dat in een medezeggenschapsregeling schriftelijk bepaald wordt: het aantal leden van een cliëntenraad, de wijze van benoeming en ontslag, welke personen tot lid kunnen worden benoemd en de zittingsduur van de leden. Hierbij dient de medezeggenschapsregeling zodanig te zijn dat een cliëntenraad redelijkerwijze representatief kan worden geacht voor de betrokken cliënten en redelijkerwijze in staat kan worden geacht hun gemeenschappelijke belangen te behartigen. In de toelichting is te lezen dat de wetgever het aan de praktijk overlaat hoe de samenstelling van de cliëntenraad wordt vormgegeven, met twee voorwaardes, namelijk (1) dat de cliëntenraad redelijkerwijs representatief kan worden geacht voor de betrokken cliënten en (2) dat de cliëntenraad redelijkerwijs in staat kan worden geacht om de gemeenschappelijke belangen van de cliënten te behartigen.

Wel wordt in de toelichting nog aangegeven met betrekking tot de wijze van het samenstellen van een cliëntenraad, dat dit op verschillende manieren kan worden vormgegeven – via verkiezingen (zie art. 3 lid 8 Wmcz 2018), door of op voordracht van cliëntenorganisaties uit kandidaten die aan in de regeling te stellen voorwaarden voldoen, of op basis van verkiezing door en uit naaste familieleden.[25]

Tijdens de parlementaire behandeling is door de minister op vragen hierover aangegeven dat ‘de Wmcz 2018 uit gaat van volwassen opererende instellingen en cliënten(raden), die derhalve in staat zullen zijn om in onderling overleg het aantal leden van de cliëntenraad en de zittingsduur van deze leden te bepalen. Aldus zal ook, veel beter dan wanneer de wetgever algemene, landelijk geldende regels zou stellen, rekening kunnen worden gehouden met de individuele omstandigheden van het geval’.[26]

Wat de samenstelling van de cliëntenraad betreft, is in een eerdere uitspraak van de LCvV, waarbij door een representatief te achten delegatie van cliënten de LCvV verzocht werd de cliëntenraad te ontbinden en om hen zelf te benoemen in de nieuwe cliëntenraad, door de LCvV aangegeven dat zij niet bevoegd is om hierover een uitspraak te doen, aangezien de wet noch enig reglement dergelijke bevoegdheid geeft.[27] Dit is logisch: de medezeggenschapsregeling bepaalt in eerste instantie wie benoemd kunnen worden in de cliëntenraad en hoe deze benoeming is vormgegeven. Voorts is in een andere uitspraak van de LCvV te lezen dat het beleggen van het primaat van werving en/of selectie of het opstellen van een rooster van aftreden bij de zorginstelling niet in overeenstemming is met wat de wetgever heeft bedoeld, namelijk om de rol van de cliëntenraad bij de werving van de kandidaten te versterken.[28]

In deze uitspraak ligt het anders: het gaat om het oprichten van een cliëntenraad en daarbij het opstellen van een medezeggenschapsregeling, waarbij nog open ligt wie zitting kunnen nemen in de cliëntenraad en hoe de benoeming is vormgegeven: het standpunt van de stichting dat er geen sprake is van maatwerk, houdt dan ook geen stand, zo geeft de Ondernemingskamer aan. De stichting is van meet af aan betrokken geweest bij de wijze van invulling van de cliëntenraad, maar dit heeft niet tot overeenstemming geleid of tot het honoreren van het standpunt van de stichting.[29] In de uitspraak is te lezen dat in de cliëntenraad, naast cliënten, verwanten kunnen worden benoemd, waarbij door de instelling rekening gehouden wordt met verwanten en vertegenwoordigers die niet willen dat een cliënt deelneemt aan de cliëntenraad en er door de instelling onafhankelijke ondersteuning gefaciliteerd wordt. Tevens wordt aangegeven dat de leden benoemd worden door de locatiecoördinator op voordracht van de cliëntenraad.

5. Conclusie

In deze annotatie stond ik stil bij een aantal aspecten van de uitspraak van de Ondernemingskamer inzake het nalevingsverzoek van Stichting Nieuw Begin met betrekking tot de uitspraak LCvV 22-013.[30] Allereerst heb ik de geschillenprocedure zoals deze in de Wmcz 2018 is beschreven uiteengezet, waarbij ik kort ben ingegaan op het punt van het kunnen doen van een verzoek tot naleving van een uitspraak van de LCvV. Ik constateerde dat het de eerste keer sinds de inwerkingtreding van de wet is dat een representatief te achten delegatie van vertegenwoordigers van cliënten een verzoek tot het instellen van een cliëntenraad deed bij de LCvV én het de eerste keer is sinds de inwerkingtreding van de wet dat een verzoek tot naleving van een uitspraak van de LCvV bij de Ondernemingskamer is neergelegd. Vervolgens ben ik ingegaan op de ‘representatief te achten delegatie van cliënten of hun vertegenwoordigers’. Geconcludeerd kan worden dat de wet weinig aanknopingspunten geeft wie precies als ‘representatief te achten delegatie van cliënten of hun vertegenwoordigers’ wordt aangemerkt en dat dit per verzoek door de LCvV dan wel Ondernemingskamer wordt onderzocht. In artikel 3 lid 1 en lid 4 Wmcz 2018 wordt bepaald wanneer er door de instelling een cliëntenraad moet worden ingesteld: wanneer een instelling die erop is ingericht cliënten langdurig te laten verblijven of die bij cliënten thuis zorg laat verlenen, meerdere locaties in stand houdt, is deze instelling verplicht om voor elk van die locaties een cliëntenraad in te stellen, tenzij een voor zo een locatie representatief te achten delegatie van cliënten of hun vertegenwoordigers heeft aangegeven hier geen behoefte aan te hebben of dit in redelijkheid voor één of meer van die locaties niet aangewezen is – zo geeft de wet aan. Deze bepaling is opgenomen met als doel om de medezeggenschap dicht bij de cliënt te organiseren, om zo de wensen en behoeften van cliënten goed naar voren te laten komen. Stichting Nieuw Begin deed het verzoek tot het instellen van een cliëntenraad in de verwachting dat een formele cliëntenraad meer gewicht in de schaal zal leggen. De vraag is of dit ook zo in de praktijk zal uitwerken. Wat de samenstelling van de cliëntenraad betreft, kan geconstateerd worden – naar aanleiding van deze uitspraak en eerdere uitspraken van de LCvV – dat het vormgeven van de benoeming (wie benoemt en wie kunnen er in de cliëntenraad benoemd worden) in de medezeggenschapsregeling geregeld moet worden. Het opstellen van de medezeggenschapsregeling wordt door de instelling gedaan na overleg met de cliëntenraad of de representatief te achten delegatie van cliënten of hun vertegenwoordigers. Uiteindelijk moet de cliëntenraad instemmen met de medezeggenschapsregeling.

mr. X.R. van der Kruk-Ras


[1] Zie overigens LCvV 22-003. Eerder is dit wel gedaan door een voormalig raadslid (zie LCvV 22-003).

[2] Stb. 2006, 351. Zie art. 10 Wmcz.

[3] Kamerstukken II 2017/18, 34858, nr. 3, p. 66-67.

[4] Kamerstukken II 2017/18, 34858, nr. 22.

[5] Art. 14 lid 2 Wmcz 2018.

[6] Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden, zie www.vertrouwenslieden.nl. De Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden wordt in stand gehouden door diverse brancheorganisaties.

[7] Kamerstukken I 2018/19, D, p. 22. Zie ECLI:NL:GHAMS:2022:316. In deze uitspraak werd in beroep gegaan tegen een uitspraak van een door de Ondernemingskamer ingestelde commissie van vertrouwenslieden die uitspraak diende te doen inzake het verzoek tot toestemming tot ontbinden van de cliëntenraad.

[8] De Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden heeft een reglement opgesteld, dit is te vinden op de website: www.vertrouwenslieden.nl.

[9] Art. 14 lid 4 en lid 5 Wmcz 2018.

[10] Art. 14 lid 6 Wmcz 2018. Art. 14 lid 9 Wmcz 2018 bepaalt nog dat de Ondernemingskamer in haar beslissing aan de instelling de verplichting kan opleggen bepaalde handelingen te verrichten of na te laten.

[11] Art. 14 lid 7 Wmcz 2018.

[12] Art. 14 lid 8 Wmcz 2018.

[13] Kamerstukken II, 34858, nr. 7, p. 6.

[14] Zie verder uitspraak LCvV 22-002.

[15] Kamerstukken II, 34858, nr. 6, p. 48.

[16] LCvV 22-013.

[17] Kamerstukken II 2017/18, 34858, nr. 3, p. 11-12.

[18] Kamerstukken II 2018/19, 34858, nr. 38.

[19] Kamerstukken II 2017/18, 34858, nr. 3, p. 13.

[20] Zie art. 2 Wmcz 2018 waarin bepaald wordt dat ‘De instelling die erop is ingericht cliënten langdurig te laten verblijven, stelt haar cliënten en hun vertegenwoordigers in de gelegenheid inspraak uit te oefenen in aangelegenheden die direct van invloed zijn op het dagelijks leven van de cliënten’.

[21] Kamerstukken II 2018/19, 34858, nr. 40.

[22] Handelingen II 2018/19, nr. 24, p. 13.

[23] Hierbij kan nog de uitspraak van de LCvV van 16 april 2021 (LCvV 21-004) worden vermeld, waarbij het niet zozeer ging om het verzoek tot het instellen van een cliëntenraad. Hier was door een reorganisatie de structuur gewijzigd van een indeling in regio’s naar een indeling in districten. De medezeggenschapsregeling was hierop niet aangepast, waardoor de status van voormalige regioraden onduidelijk was. Aan de LCvV werd het geschil voorgelegd met betrekking tot de inrichting en het functioneren van de cliëntmedezeggenschap en waar de zorglocaties waar deze cliëntenraden voor optreden zich bevonden. Hierbij oordeelde de LCvV dat het ongevraagde advies van de cliëntenraden om districtsraden in te richten redelijk was.

[24] Zie ook het gedeelte in de memorie van toelichting waar wordt aangegeven dat dit wetsvoorstel de positie van de cliëntenraden ten opzichte van de zorginstelling verstevigt, opdat de instelling de cliënt nog meer centraal zal zetten, maar ook de mogelijkheid biedt tot maatwerk voor vernieuwende vormen van medezeggenschap (Kamerstukken II 2017/18, 34858, nr. 3, p. 9).

[25] Hierbij wordt in de memorie van toelichting nog wel aangegeven dat het hebben van verkiezingen alleen kan wanneer de cliënten van de instelling in het algemeen zelf in staat zijn te achten om het actieve of passieve kiesrecht uit te oefenen. Zie Kamerstukken II, 34858, nr. 3, p. 47.

[26] Kamerstukken II 2017/18, 34858, nr. 6, p. 17.

[27] LCvV 22-003.

[28] LCvV 21-007.

[29] Zie r.o. 3.6 en r.o. 3.4 waar aangegeven wordt dat de instelling al tijdens de procedure bij de LCvV een peiling heeft laten houden onder cliënten en verwanten over de gewenste samenstelling van de cliëntenraad. De instelling heeft de uitkomsten van de peiling ook gedeeld met de verwanten en de bestuursleden van de stichting.

[30] LCvV 22/013, GZR-updates 2023-0123.