Naar boven ↑

Annotatie

mr. dr. R.P. Wijne
3 februari 2020

Rechtspraak

X/Y
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, 30 januari 2014
ECLI:NL:TGZCTG:2014:17

Aanscherping eisen deskundigenrapport.

Volgens vaste jurisprudentie van de tuchtcolleges dient het advies van een medisch deskundige vanuit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid aan de volgende eisen te voldoen:

a) Het advies zet op inzichtelijke en consistente wijze uiteen op welke gronden de conclusie van het advies steunt.

b) De in het advies uiteengezette gronden vinden aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het advies.

c) De gronden kunnen de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen.

d) De rapportage beperkt zich tot de deskundigheid van de rapporteur.

e) De methode van onderzoek teneinde tot beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen moet tot het beoogde doel kunnen leiden.

Zie bijvoorbeeld CTG 4 september 2007, 2006/147; CTG 7 april 2009, 2008/123; CTG 12 mei 2009, 2008/157; CTG 1 september 2009, 2008/015 en CTG 12 januari 2010, 2008/266.

Daarbij toetst de tuchtrechter ten volle of het onderzoek uit een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusies van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.

Het verwondert dan ook niet dat het Centraal Tuchtcollege ook in de onderhavige zaak tot het oordeel komt dat een deskundigenrapport marginaal getoetst moet worden. Marginale toetsing is in dit verband een redelijkheidstoetsing waarbij het Centraal Tuchtcollege de juistheid van een conclusie van een rapport toetst aan het criterium of de arts gelet op alle daarbij betrokken aspecten in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen. Het Centraal Tuchtcollege respecteert daarmee, binnen een bepaalde marge, de beoordelingsvrijheid van de arts wiens conclusie wordt getoetst.

Het Centraal Tuchtcollege ziet in deze zaak echter wel aanleiding om de criteria waaraan een deskundigenrapport wordt getoetst, aan te scherpen.

De door het Centraal Tuchtcollege opnieuw geformuleerde criteria luiden:

1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust.

2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de

voorgelegde vraagstelling te beantwoorden.

3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen.

4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen.

5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het Centraal Tuchtcollege toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

Oftewel, volgens de tuchtrechter zullen voortaan ook de bronnen waarop het rapport berust moeten worden vermeld. De tuchtrechter is in dat opzicht wat strenger dan de Hoge Raad tot dusver.

Het is volgens de Hoge Raad niet zonder meer noodzakelijk om (essentiƫle) wetenschappelijke stellingen die de deskundige aan zijn oordeel ten grondslag legt, te staven door middel van literatuurverwijzingen, doch onder omstandigheden kan dit wel geboden zijn. Zie HR 20 september 1996, NJ 1997/328, m.nt. G.R. Rutgers (Halcion II).