Naar boven ↑

Annotatie

mr. drs. C. van der Kolk
3 februari 2020

Rechtspraak

X/Y
Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, 9 januari 2018
ECLI:NL:TGZCTG:2018:3

De betekenis van KNMG-Richtlijnen voor gz-psychologen onder de loep.

Inleiding

Een recent gepubliceerde uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg van 9 januari jl. trok mijn aandacht.[1] Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft in deze beslissing de door het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage opgelegde berisping.[2] Het Regionaal Tuchtcollege was van oordeel dat een gz-psycholoog deze maatregel verdiende voor het geven van een waardeoordeel over een cliënt. Bovendien was dit waardeoordeel vastgelegd in een schriftelijke verklaring die geen behandeldoel diende en berustte dit waardeoordeel op inadequate diagnostiek. Bij de onderbouwing van zijn oordeel betrok het Regionaal Tuchtcollege de KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ en de Beroepscode voor Psychologen van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP).

Aldus doende, wekt het Regionaal Tuchtcollege de indruk dat de KNMG-Richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ ook geldt voor gezondheidszorg(gz)-psychologen. Ik vraag mij af of dit inderdaad zo is c.q. moet zijn.

In deze annotatie geef ik allereerst de feiten van de casus weer. Daarna onderzoek ik of de door het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage gewekte indruk dat de KNMG-Richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ ook geldt voor gz-psychologen, juist is. Tijdens het onderzoeken van het voornoemde sta ik stil bij de juridische betekenis van richtlijnen in het algemeen en bij de door het Regionaal Tuchtcollege genoemde jurisprudentie, waarna ik afsluit met een conclusie.

De feiten

Klaagster was getrouwd met een man. Zij hebben samen kinderen gekregen. De man was in verband met een posttraumatische stressstoornis vanaf augustus 2015 onder behandeling geweest van verweerster, een gz-psycholoog. Eind januari 2016 zijn klaagster en de man feitelijk uit elkaar gegaan.

De gz-psycholoog heeft vervolgens op verzoek van de ex-man van klaagster aan hem een verklaring afgegeven, welke verklaring zag op de vraag of het verantwoord zou zijn als de kinderen in het kader van de omgangsregeling bij de ex-man zouden verblijven. De gz-psycholoog schrijft in haar verklaring dat de ex-man van klaagster in staat is gebleken voor zijn kinderen te zorgen en tijdig hulp te vragen op drukke gezinsmomenten door de inzet van zijn moeder en zus. Daarnaast beschrijft zij welke indruk de ex-man van klaagster bij haar heeft achtergelaten tijdens de keren dat zij hem heeft gezien in het kader van de psychologische behandeling en tijdens een huisbezoek. Daarbij beschrijft zij te willen benadrukken dat er geen reden is tot zorg voor situaties van agressie naar klaagster of de kinderen. Deze verklaring is vervolgens ingebracht in een tussen klaagster en de ex-man gevoerde juridische procedure. Klaagster verwijt de gz-psycholoog dat zij de desbetreffende verklaring heeft afgegeven.

Het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG)

Ten aanzien van de inhoud van de verklaring is het RTG van oordeel dat de KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ ook geldt voor gz-psychologen. Het RTG geeft in de beslissing weer dat met betrekking tot schriftelijke verklaringen de voornoemde richtlijn de belichaming vormt van ongeschreven, voor alle BIG-ingeschreven beroepsbeoefenaren geldende regels. Het verwijst daarbij naar vijf (hierna nog te bespreken) tuchtrechtelijke uitspraken.[3] Naar het oordeel van het RTG strekken ‘de geldende regels er niet alleen toe rolverwarring en belangenconflicten te voorkomen in de relatie tussen de hulpverlener en de patiënt of cliënt, maar strekken de regels er ook toe te voorkomen dat een behandelend arts of andere beroepsbeoefenaar een oordeel over zijn patiënt of cliënt geeft waaraan in het maatschappelijk verkeer een op zijn professionaliteit en expertise berustend gezag wordt toegekend, terwijl de neutraliteit en objectiviteit van dat oordeel als gevolg van de bestaande behandel- en vertrouwensrelatie onvoldoende zijn gewaarborgd. Hierdoor kunnen tevens de belangen van derden worden geraakt.’ Ook verwijst het RTG in de beslissing naar De Beroepscode voor Psychologen van het NIP. Het RTG merkt ten aanzien daarvan op dat deze beroepscode het afgeven van verklaringen niet verbiedt en ook geen beperkingen oplegt met betrekking tot de doeleinden waarvoor en de voorwaarden waaronder psychologen dergelijke verklaringen mogen afgeven. Wel is in de beroepscode bepaald dat een psycholoog zich niet ten opzichte van één betrokkene in meerdere professionele rollen mag bevinden en geen professionele rol met een niet-professionele rol mag vermengen. Naar het oordeel van het RTG houdt het voorgaande in dat ook gz-psychologen zich dienen te onthouden van het geven van een waardeoordeel in een situatie waarbij de medische verklaring een ander doel dient dan behandeling/begeleiding. Het opstellen en afgeven van een dergelijke verklaring dient te worden overgelaten aan een onafhankelijk deskundige. Daarnaast acht het RTG het tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de oordelen van de gz-psycholoog niet berusten op eigen onderzoek naar de thuissituatie en dat er niet is gesproken met klaagster en de kinderen. Het RTG achtte de klacht dan ook gegrond en legde de maatregel van een berisping op.

Het oordeel van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG)

Van het oordeel van het RTG ging de gz-psycholoog in hoger beroep. Het CTG liet de beslissing van het RTG in stand en verwierp het beroep. Het CTG merkte daarnaast op dat de gz-psycholoog er rekening mee had moeten houden dat de verklaring zou worden gebruikt in de echtscheidingsprocedure en dat er extra gewicht aan haar verklaring zou worden toegekend bij de beantwoording van vragen in het kader van de omgangsregeling. Opvallend in de beslissing is dat het CTG het met het RTG eens is dat in casu voor de gz-psycholoog de regel geldt dat ‘een behandelaar zich in gevallen zoals dit dient te onthouden van het afgeven van een verklaring omtrent zijn patiënt/cliënt die waardeoordelen bevat en geen behandeldoel dient’, maar niet expliciet de motivering voor die stelling van het RTG in rechtsoverweging 5.3.2 onderschrijft.

Betekenis en toepasselijkheid richtlijnen

Om te kunnen beoordelen of het RTG een juiste conclusie heeft getrokken is het allereerst van belang de vraag te beantwoorden wat de juridische betekenis is van richtlijnen in het algemeen en hoe de KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ zich verhoudt tot gz-psychologen. In artikel 7:453 BW staat dat de hulpverlener bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht moet nemen en daarbij moet handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiend uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard, waaronder de kwaliteitsstandaard, bedoeld in artikel 1, onderdeel z, van de Zorgverzekeringswet. Uit artikel 2 lid 2 sub b Wkkgz volgt eveneens dat onder ‘goede zorg’ onder andere dient te worden verstaan zorg waarbij zorgverleners handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard. De professionele standaard bestaat uit: (i) de medisch-professionele standaard en (ii) de rechten van de patiënt en andere maatschappelijke normen. Richtlijnen zijn een uitdrukking van de medisch-professionele standaard.

De norm van goed hulpverlenerschap c.q. goede zorg wordt dus mede ingevuld door richtlijnen. De wetgever heeft namelijk gewild dat de ‘veldpartijen’ per specifiek onderwerp een nadere uitwerking van die ‘goede zorg’ maken. De KNMG doet dat ten aanzien van de beroepsgroep artsen door het opstellen van KNMG-richtlijnen, standpunten, handreikingen, enzovoort. Het NIP doet dat ten aanzien van onder andere gz-psychologen door het opstellen van een beroepscode. Per beroepsgroep kunnen dus andere richtlijnen gelden.

De door het RTG genoemde beslissingen

Daarnaast is het van belang te onderzoeken of het standpunt van het RTG steun vindt in de vijf beslissingen die zijn genoemd en waaruit naar het oordeel van het RTG zou blijken dat de KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ met betrekking tot schriftelijke verklaringen de belichaming vormt van ongeschreven, voor alle BIG-ingeschreven beroepsbeoefenaren geldende regels.[4] In het navolgende zet ik per beslissing uiteen of er een motivering is opgenomen in de genoemde beslissing die wijst op voornoemd standpunt.

RTG Amsterdam 21 september 2010 

In de beslissing van RTG Amsterdam is niet expliciet een motivering opgenomen voor het standpunt dat de KNMG-richtlijn eveneens van toepassing is op gz-psychologen.[5] Opgemerkt wordt in deze beslissing dat ‘de regels over geneeskundige verklaringen, die algemene gelding hebben, analogisch ook op deze zaak moeten worden toegepast’. Wel merkt het RTG Amsterdam in deze beslissing op dat er discussie mogelijk is over de ruimte voor het afgeven van verklaringen (in de zin van een waardeoordeel) over eigen cliënten op basis van de Beroepscode van het NIP. In de beroepscode is niet expliciet aangegeven voor welke doelen en onder welke daaraan verbonden voorwaarden psychologen dergelijke verklaringen mogen afgeven. De KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ geeft daarover wel duidelijkheid. Het RTG geeft in de beslissing aan dat het te overwegen zou zijn deze laatste uitgangspunten ook op te nemen in de Beroepscode. 

RTG Amsterdam 15 januari 2013 en CTG 13 maart 2014

De beslissing van het RTG Amsterdam van 15 januari 2013 bevat mijns inziens eveneens geen motivering voor het standpunt dat de KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ van toepassing is op gz-psychologen. In deze beslissing is slechts in het algemeen geoordeeld dat behandelaars geen verklaringen mogen afgeven over eigen patiënten/cliënten op grond van ‘geschreven en ongeschreven regels’.[6] Ook in het beroep van voornoemde zaak is met geen woord gerept over de KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ en laat het CTG zich niet expliciet uit over de van toepassing zijnde norm(en).[7]

RTG Eindhoven 4 mei 2015[8] en CTG 22 maart 2015

Het RTG Eindhoven gaat in deze beslissing eveneens niet in op de toepasselijkheid van de KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ voor gz-psychologen. Het RTG merkt alleen op dat volgens vaste jurisprudentie een behandelaar zich bij een verzoek om een verklaring zeer terughoudend dient op te stellen. Als het gaat om een verklaring die beoogt om te worden gebruikt als steun voor het standpunt van de cliënt in een juridische procedure dient naar het oordeel van het RTG de behandelaar zich in beginsel van een dergelijke verklaring te onthouden. In de beslissing in beroep gaat het CTG voornamelijk in op de beroepscode voor psychologen van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP).[9] Het CTG merkt ten aanzien daarvan op dat een behandelend gz-psycholoog in beginsel gegevens mag verstrekken mits hij zich daarbij beperkt tot zijn cliënt en tot feitelijkheden. Daarnaast geeft het CTG in de beslissing weer dat het in zijn algemeenheid beroepsbeoefenaren wordt ontraden een geneeskundige verklaring af te geven ten behoeve van eigen patiënten/cliënten. Het CTG laat zich dus ook in deze beslissing niet expliciet uit over de toepasselijkheid van de KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ voor gz-psychologen.

Concluderend is uit de beslissingen van het CTG, die door het RTG in de beslissing van 14 maart 2017 zijn genoemd, niet af te leiden wat de van toepassing zijnde normen zijn en is niet expliciet weergegeven dat de KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ dient te gelden voor gz-psychologen. Ook uit de door het RTG genoemde beslissingen van de andere RTG’s kan niet worden afgeleid dat de KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ met betrekking tot schriftelijke verklaringen de belichaming vormt van ongeschreven, voor alle BIG-ingeschreven beroepsbeoefenaren geldende regels.

Conclusie

Op grond van het voorgaande is mijns inziens door het RTG te snel de conclusie getrokken dat de KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ met betrekking tot schriftelijke verklaringen de belichaming dient te vormen van ongeschreven, voor alle BIG-ingeschreven beroepsbeoefenaren – waaronder gz-psychologen – geldende regels.[10] Allereerst is uit nadere bestudering van de in de uitspraak genoemde beslissingen gebleken dat dit standpunt geen expliciete steun vindt in de aangehaalde jurisprudentie. Daarnaast gaat het in casu mijns inziens ten aanzien van gz-psychologen niet om ‘ongeschreven’ regels. De beroepscode van het NIP regelt in artikel 81 de gegevensverstrekking aan derden. Hieruit volgt dat de beroepscode het afgeven van schriftelijke verklaringen, zoals dat is omschreven in de KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ niet verbiedt en ook niet beperkt. Wel staat in artikel 51 van de beroepscode dat psychologen zich bij voorkeur niet begeven in een positie waarin zij verschillende professionele rollen vervullen en indien zij dat wel doen daarover naar de betrokkene duidelijkheid dienen te scheppen. In artikel 52 van de beroepscode is daarnaast opgenomen dat psychologen geen professionele en niet-professionele rollen mogen vermengen die elkaar zodanig kunnen beïnvloeden dat zij niet meer in staat kunnen worden geacht een professionele afstand tot de betrokkene te bewaren of waardoor de belangen van de betrokkene worden geschaad. Daarnaast heeft de wetgever met betrekking tot de invulling van de begrippen ‘goede zorg’ en ‘goed hulpverlener’ in de huidige wetsystematiek er bewust voor gekozen dit over te laten aan de veldpartijen. Voor artsen wordt dit gedaan door de KNMG en ten aanzien van psychologen wordt dit gedaan door het NIP. Mijns inziens kan, gezien de tekst van de huidig geldende beroepscode, de conclusie worden getrokken dat het NIP er bewust voor kiest ten aanzien van het opstellen en afgeven van schriftelijke verklaringen een zekere ruimte te laten bestaan. Zou het NIP van mening zijn dat dit gelijk getrokken moet worden met de regels die gelden voor artsen dan hadden zij dit mijns inziens bij de vernieuwing van de beroepscode uit 2007 in 2015 wel aangepast.

mr. drs. C. van der Kolk

Noten

[1] CTG 9 januari 2018, ECLI:NL:TGZCTG:2018:3, GZR 2018-0045.

[2] RTG ’s-Gravenhage 14 maart 2017, ECLI:NL:TGZRSGR:2017:42.

[3] RTG Amsterdam, 21 september 2010, ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0654; RTG Amsterdam, 15 januari 2013, 12/302GZP; CTG 13 maart 2014, ECLI:NL:TGZCTG:2014:104, GZR 2014-0091; RTG Eindhoven, 4 mei 2015, ECLI:NL:TGZREIN:2015:39, GZR 2015-0207; CTG 22 maart 2015, ECLI:NL:TGZCTG:2016:148.

[4] RTG ’s-Gravenhage 14 maart 2017, ECLI:NL:TGZRSGR:2017:42.

[5] RTG Amsterdam, 21 september 2010, ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0654, m.n. r.o. 5.8.

[6] RTG te Amsterdam, 15 januari 2013, 12/302GZP.

[7] CTG 13 maart 2014, ECLI:NL:TGZCTG:2014:104, GZR 2014-0091.

[8] Opgemerkt zij dat RTG ’s-Gravenhage in de beslissing verwijst naar een beslissing van het RTG Amsterdam 4 mei 2015, waarbij het naar alle waarschijnlijkheid de uitspraak van het RTG Eindhoven 4 mei 2015 ECLI:NL:TGZREIN:2015:39, GZR 2015-0207 bedoelt, gezien het weergegeven zaaknummer 14246.

[9] CTG 22 maart 2015, ECLI:NL:TGZCTG:2016:148; De Beroepscode, Nederlands Instituut voor Psychologen, 2015, te raadplegen via <https://www.psynip.nl/uw-beroep/beroepsethiek/beroepscode/preambule/> .

[10] RTG ’s-Gravenhage, 14 maart 2017, ECLI:NL:TGZRSGR:2017:42.